Loting is één van de meest fundamentele onderdelen van een burgerberaad. Door te loten onder alle leden van een gemeenschap, krijgt iedereen de kans om mee te doen. Een ander belangrijk doel van de loting is om een dwarsdoorsnede van de betreffende gemeenschap (gemeente, provincie of land) te krijgen, zodat alle verschillende perspectieven in deze gemeenschap aan bod komen.

Bij de meeste burgerberaden gaat de loting in twee stappen. Eerst wordt er willekeurig een vrij grote groep burgers geloot. Deze mensen krijgen meestal een brief (of meerdere brieven), maar worden soms ook gebeld of zelfs thuis bezocht met de vraag of zij bereid zijn mee te doen aan het burgerberaad. Van deze groep is, afhankelijk van de gekozen methode, meestal zo’n 5 tot 10% bereid mee te doen. Daarna vindt vaak nog een tweede loting plaats: de zogenaamde gestratificeerde loting. Het doel hiervan is om een dwarsdoorsnede van de samenleving te krijgen, zodat de burgers zoveel mogelijk een afspiegeling zijn van de gemeenschap waaruit zij zijn geloot. Om dit te bewerkstelligen wordt er vaak geselecteerd op een aantal variabelen, zoals gender/geslacht, woonplaats, opleiding en leeftijd. De bedoeling is dan om zo veel mogelijk dezelfde verdeling te hebben op het burgerberaad als in de samenleving. Dus als in een gemeente bijvoorbeeld 5% van de inwoners tussen de 60-69 jaar is, wil je dat op het burgerberaad ook ongeveer 5% tussen de 60-69 jaar is.

Bovengenoemde variabelen worden in een gestratificeerde loting vaak meegenomen, maar je kan je afvragen of dat voldoende is om een écht goede afspiegeling te krijgen van een gemeenschap. Er zijn burgerberaden waar daarom nog meer variabelen worden meegenomen, zoals achtergrond/etniciteit, inkomen/sociaal-economische positie of houding ten opzichte van het te behandelen onderwerp. Maar er zijn ook variabelen die niet of nauwelijks mee worden genomen, maar wellicht wel relevant zijn. Wat dacht je van het hebben van een beperking? In de Nederlandse politiek is dit één van de minst vertegenwoordigde groepen, terwijl 12,5 % van de inwoners een langdurige geestelijke of lichamelijke beperking heeft. Uit ander onderzoek bleek dat deelnemers aan een burgerberaad vaak assertieve, mondige mensen zijn. Maar is een burgerberaad niet juist ook bedoeld voor mensen die zich normaal gesproken niet zo durven uit te spreken? Met andere woorden: zouden we ook qua karaktereigenschappen een dwarsdoorsnede van de samenleving moeten hebben?

Zo zijn er nog meer variabelen te bedenken die er wellicht voor zorgen dat de deelnemers van een burgerberaad nóg meer een afspiegeling van de samenleving zullen vormen. Er kleven echter ook nadelen aan het toevoegen van extra variabelen. Het kan lastiger worden om elk hokje te vullen, dus om genoeg ‘geschikte’ deelnemers te vinden. Daarnaast kan de druk voor een individuele burger hoog zijn om namens een specifieke groep te moeten spreken. En tot slot is er nog de lastige vraag: wie bepaalt welke variabelen relevant zijn en leiden tot een goede afspiegeling? Wat is een ‘goede’ afspiegeling?

Uiteindelijk blijft deelname aan een burgerberaad, hoewel er vaak een vergoeding tegenover staat, vrijwillig. Dat zorgt ervoor dat het lastig blijft om bepaalde groepen erbij te betrekken. Wellicht leidt een toegenomen bekendheid en meer met zorg georganiseerde burgerberaden er vanzelf voor dat de juiste afspiegeling bereikt gaat worden. Voorlopig blijft de juiste afspiegeling een spannende zoektocht. 

Olivier van Donk (vrijwilliger Landelijk Netwerk Burgerberaad & gespreksbegeleider van burgerberaden)